Type 1 diabetes is een auto-immuunziekte: het afweersysteem valt het eigen lichaam aan. Normaal gesproken gebeurt dit alleen bij zieke lichaamscellen, bijvoorbeeld bij een virusinfectie of bacterie. Bij type 1 diabetes gebeurt dit echter ook bij gezonde cellen: de bètacellen in de alvleesklier.

Als het goed gaat, maakt het afweersysteem bij een virusinfectie of bacterie kleine herkennisstofjes aan: de antistoffen. Deze antistoffen markeren de zieke cellen: ze zetten er als het ware een vlaggetje op. Het afweersysteem richt zich dan op de cellen met zo’n vlaggetje.

Dode cellen
Bij zo’n afweerreactie worden de gemarkeerde cellen gedood: inclusief het virus of de bacterie in de cel. Op die manier kunnen ziektekiemen zich niet verder door het lichaam verspreiden.

Maar bij type 1 diabetes worden de verkeerde cellen gemarkeerd: de bètacellen in de alvleesklier krijgen een vlaggetje. Dit noemen we auto-antistoffen: ‘auto’ betekent ‘zelf’ in het Grieks. Je lichaam maakt antistoffen aan tegen de eigen cellen.

De bètacellen, die insuline aanmaken, worden gemarkeerd alsof ze ziek zijn. Wanneer het afweersysteem aan het werk gaat, valt het de goede cellen aan. Het immuunsysteem maakt op die manier de bètacellen in de alvleesklier stuk.

Nieuw inzicht
Lange tijd dachten wetenschappers dat dit enkel een fout van het afweersysteem was. De bètacellen zouden ‘per ongeluk’ het onschuldige slachtoffer zijn. Begin 2017 trokken prof. dr. Bart Roep en prof. dr. Arnaud Zaldumbide echter een andere conclusie.

In hun onderzoek vonden de de wetenschappers dat bètacellen ‘kapotte insuline’ kunnen produceren, als ze onder druk staan. Deze insuline heeft echter geen effect op de bloedsuikerspiegel: hij werkt niet meer. In het lichaam gebeurt zelf het tegenovergestelde: het afweersysteem herkent de bètacellen die kapotte insuline maken en valt ze daarom aan.

Vervolgens ontstaat meer druk op de cellen die nog wel goede insuline maken. Het kan het begin zijn van een neerwaartse spiraal: steeds meer bètacellen worden aangevallen.

En dan?
De alvleesklier kan de bloedsuikerspiegel niet meer stabiliseren: de insulineproducerende cellen óf de insuline zelf, is kapot. Dat betekent dat mensen met type 1 diabetes zelf hun bloedsuiker moeten reguleren. Zij moeten zelf insuline toedienen om te voorkomen dat de bloedglucosewaarde te hoog wordt.